25 november 2024
Ik ben in de stad om mijn gerepareerde winterjas op te halen: een degelijke, praktische, lekker warme parka van Miss Etam. Hij is niet mooi maar ook niet lelijk. Zwart, waterafstotend en met een afritsbare capuchon. Het ding is onverwoestbaar en ziet er na zes winters nog als nieuw uit, maar —zoals altijd met dit soort jassen— de rits gaat op een gegeven moment stuk.
Met een snelle, slordige zoekopdracht op Google had ik vorige week twee kleermakers gevonden in Mariestad. Ik koos voor Ameer, omdat die op een steenworp afstand van de supermarkt zit. Lekker makkelijk. In Nederland heet zo’n reparatieatelier in mijn ervaring negen van de tien keer ‘de Gouden Schaar’, maar Ameer heet gewoon Ameer.
Een vriendelijke, goedlachse meneer uit Syrië die op donderdag sms’te dat de jas al klaar was.
Toen lag er net een berg sneeuw en was het op de weg spiegelglad, dus ben ik pas vandaag langs gegaan. Net als in Nederland is het vandaag 15 graden warmer dan drie dagen geleden; 11°C buiten en ik heb het bloedheet in mijn wollen vest.
— Ik was net weer gewend aan de vrieskou.
Ameer was in Syrië bedrijfseconoom. Universitair opgeleid, eigen zaak. Via Libanon, Turkije en Duitsland is hij in Zweden terecht gekomen. De bulk van zijn huidige werk zit ‘m niet in kledingreparaties, maar in de stoffen overkappingen van boten. In een havenstad als Mariestad is daar altijd werk in. Wel koud nu, buiten aan die boten werken, maar ach. De Zweden zijn vriendelijk, zijn dochter studeert informatica, de winkel is zijn eigendom. Geen huur, geen bommen, alles prima, insjallah.
Ik sta na alle koetjes en kalfjes net de nieuwe rits te bewonderen, als er een klein mager vrouwtje (maar écht: 1 meter 50? 1 meter 45?) binnen komt stiefelen. Ik herken haar meteen van mijn Zweedse taalcursus.
In juni vorig jaar schreef ik dit over haar
“…Ik ben niet bepaald sterk in leeftijden schatten, en dit wijffie kan volgens mij alles zijn tussen de 64 en 84. De waarheid ligt vast ergens in het midden. Haar strokleurige haar vertoont geen spoortje grijs en is flink opgetoupeerd, maar haar moedeloze, bleke huid hangt in richels en vellen langs haar bottige gezicht en stokkerige armen. Ze draagt een onflatteuze hoornen bril die minstens -10 is; haar pientere blauwe ogen hebben het formaat van doperwten.
“Slava Ukraini!” zeg ik maar, niet heel origineel maar welgemeend.
“Slava Ukraini!” Haar kleine blauwe oogjes lichten nog wat verder op en ze lacht tanden bloot die teveel Oost-Europese zware tabak en teveel Oost-Europese zoete thee hebben moeten doorstaan.
Ik vraag uit welk gedeelte van Oekraïne ze komt.
“De Krim! Sebastopol.”
— Het raadsel van het strokleurige, opgetoupeerde haar is in één klap opgehelderd: vandaag draagt ze geen pruik, maar een tulband van dun oranje katoen, bedrukt met kleine paarse bloemetjes. Ik schat haar nu eerder 84 dan 64.
We begroeten elkaar hartelijk terwijl Ameer bekijkt of hij haar nagelnieuwe blouse kan repareren: de mouw is er in de was al afgekomen.
“Ik kon het bonnetje niet terugvinden! Ik heb zoveel papier! Die Zweden geven overal papier bij!”
Er ontspint zich een geanimeerd maar warrig gesprek over bonnetjes en garanties in gebroken Zweeds tussen de Syriër, de Hollander en de Oekraïener; het had het begin van een goeie grap kunnen zijn, maar eindigt met Ameers geruststelling dat hij het kan maken.
’Morgen klaar.’
En terwijl ik Ameer een tikkie stuur voor de rits, schuifelt het Oekraïense wijffie de deur alweer uit.
“Slava Ukraini!” roep ik haar nog toe.
Ze draait zich om en alle sprankel en esprit loopt in één diepe zucht uit dat kleine lijfje weg. Zachtjes en zonder overtuiging zegt ze “Heroiam Slava”, ‘Glorie aan de helden’, maar ik versta in eerste instantie “Insjallah”, ‘Als God het wil’.
En we weten het in dat ogenblik allebei.
Het heeft te lang geduurd, Trump heeft gewonnen en linksom of rechtsom:
Ze gaat nooit meer naar huis.